Biologisch eten: geen wondermiddel – wel een kwestie van welbegrepen eigenbelang en goed voor het milieu.

Zie ook de longread op food4innovations.blog

De discussie over biologisch voedsel is in Nederland al jaren een bron van verwarring. In de publieke opinie wordt ‘biologisch’ vaak automatisch gelijkgesteld aan ‘gezonder’. Het klinkt natuurlijk, veilig en puur. Maar volgens toxicoloog Martin van den Berg, emeritus hoogleraar en jarenlang adviseur van de Wereldgezondheidsorganisatie, is dat beeld eerder cultureel dan wetenschappelijk gedreven. In een recente dialoog met Foodlog legt hij haarscherp bloot waar onze angsten terecht zijn, waar ze ontsporen en waarom de échte risico’s op heel andere plekken liggen dan de meeste mensen denken.

Vaak begint het gesprek bij de angst voor residuen van bestrijdingsmiddelen. Het idee dat een aardbei of appel vol zou zitten met kankerverwekkende stoffen is diep verankerd in het publieke bewustzijn. Toch wijst Van den Berg erop dat de middelen die in Europa worden toegelaten, door een van de strengste beoordelingsregimes ter wereld gaan. Die beoordelingen richten zich vooral op kankerverwekkendheid, en de combinatie van wettelijk vastgelegde wachttijden en natuurkundige afbraakprocessen maakt dat residuen meestal extreem laag zijn. Steeds verfijndere meetmethoden zorgen er zelfs voor dat we vandaag de dag hoeveelheden kunnen detecteren die dertig jaar geleden onzichtbaar zouden zijn geweest. Dat die sporen meetbaar zijn, betekent volgens Van den Berg echter nog niet dat ze betekenisvol zijn. Voor gezonde volwassenen zijn de aangetroffen concentraties simpelweg te laag om een relevant risico te vormen.

Kwetsbare groepen: waar het debat eigenlijk zou moeten beginnen

Hoewel de angst voor kanker volgens Van den Berg grotendeels onnodig is, ziet hij tegelijkertijd dat de regelgeving rond bestrijdingsmiddelen een veel fundamenteler probleem bevat. De huidige testmethoden kijken namelijk onvoldoende naar de effecten op de zich ontwikkelende hersenen van foetussen, baby’s en jonge kinderen. Juist in die vroegste levensfasen worden cellen razendsnel gevormd, differentiëren neuronen zich en worden cruciale hersenstructuren aangelegd. Blootstelling aan chemische stoffen kan in die periode, zelfs op concentraties die voor volwassenen onschadelijk zijn, tot subtiele maar blijvende schade leiden.

De wetenschap beschikt inmiddels over moderne testen die dit soort effecten kunnen blootleggen, maar die zijn in Europa nog steeds niet verplicht. Daarmee ontstaat een paradoxale situatie. We meten steeds verfijnder en we reguleren steeds strenger op bepaalde aspecten, maar we laten tegelijkertijd precies die biologische processen waarop de laagste doses de grootste impact kunnen hebben, nog te vaak buiten beeld. Het is daarom niet verwonderlijk dat studies die blootstelling in de vroege levensfase koppelen aan verlies van IQ-punten, aandachtsproblemen en neuro-ontwikkelingsstoornissen steeds serieuzer worden genomen.

Boeren, omwonenden en de sluipende effecten van jarenlange blootstelling

Niet alleen kinderen zijn kwetsbaar. De mensen die beroepsmatig met bestrijdingsmiddelen werken, zoals boeren en loonwerkers, lopen een verhoogd risico op neurologische aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson. Dat verband is inmiddels breed erkend, al blijft het moeilijk om één specifieke stof als oorzaak aan te wijzen. Het gaat eerder om een langdurige, cumulatieve blootstelling aan verschillende middelen die samen op den duur schade aanrichten.

Daarnaast zijn er de omwonenden. Middelen blijven nooit volledig op het veld waar ze zijn gespoten; via drift kunnen ze zich kilometers ver verplaatsen, al is het risico het grootst in de directe omgeving. Vooral kinderen die in de buurt van akkers wonen, lopen hierdoor een extra gezondheidsrisico. Van den Berg pleit daarom voor bufferzones van enkele honderden meters tussen landbouwpercelen en woongebieden. Pas op die afstanden dalen de gemeten concentraties tot niveaus die als veilig kunnen worden beschouwd.

Het opmerkelijke is dat deze aanbevelingen nauwelijks in het Nederlandse ruimtelijke beleid zijn verwerkt, ondanks het feit dat ze relatief eenvoudig te onderbouwen zijn met meetdata en toxicologische kennis.

Natuurgebieden en de stille schade aan ecosystemen

Ook de natuur zelf heeft te lijden onder het driftprobleem. De nieuwste generatie bestrijdingsmiddelen is meestal zeer specifiek ontworpen om één schadelijk insect te doden. Maar diezelfde specificiteit kan, in minieme concentraties, al leiden tot verstoring van de voortplanting van allerlei andere insectensoorten. De schade is onzichtbaar maar reëel: populaties krimpen, voedselketens verarmen en de biodiversiteit kalft af. Zeker in een land waar landbouw en natuur letterlijk in elkaar grijpen, vormt dit een urgent probleem.

Van den Berg stelt dat serieuze natuurbescherming in zo’n intensief gebruikt landschap alleen mogelijk is met brede bufferzones rond kwetsbare gebieden. Dat kan betekenen dat sommige landbouwgronden extensiever gebruikt moeten worden, of zelfs een andere bestemming krijgen. De vraag die dan op tafel ligt, is politiek en maatschappelijk van aard: vinden we biodiversiteit belangrijk genoeg om economische opbrengst op te offeren? Zijn we bereid om ruimte te reserveren voor ecologische veerkracht, ook al betekent dat minder efficiënt gebruik van de landbouwgrond?

De babyvoeding-paradox: een regel die zichzelf tegenspreekt

Een van de scherpste observaties van Van den Berg betreft de regelgeving rond babyvoeding. Voor potjesvoeding hanteert Europa een vrijwel nulnorm: residuen van bestrijdingsmiddelen worden praktisch niet toegestaan. Die striktheid is logisch, gezien de extreme kwetsbaarheid van baby’s. Maar zodra ouders ervoor kiezen om hun kind verse niet-biologische groente of fruit te geven, geldt die nulnorm ineens niet meer en wordt de veel hogere norm voor volwassenen gebruikt. Daardoor kan een baby via verse voeding tot honderd keer meer residuen binnenkrijgen dan via een potje.

Dat zet het systeem op zijn kop. De overheid erkent de kwetsbaarheid van baby’s door potjes streng te reguleren, maar laat tegelijkertijd toe dat dezelfde baby’s via vers voedsel aanzienlijk hogere doses binnenkrijgen. Van den Berg noemt deze inconsistentie niet alleen onlogisch, maar ronduit schadelijk voor de volksgezondheid. Zijn advies is daarom verrassend maar rationeel: als ouders biologisch te duur vinden, is potjesvoeding de veiligste keuze.

Een mondiale realiteit: pesticiden als noodzakelijk kwaad

De discussie over pesticiden krijgt een extra dimensie wanneer je wereldwijd kijkt. In Nederland hebben we de luxe om principiële debatten te voeren over residuen en biologische landbouw. Maar dat is niet overal zo. In grote delen van Afrika en Azië zijn insecticiden noodzakelijk om malaria, dengue en andere door muggen overgedragen ziekten te bestrijden. Het afschaffen van pesticiden zou daar direct leiden tot hogere kindersterfte. Ook voor de voedselzekerheid van miljarden mensen zijn gewasbeschermingsmiddelen onmisbaar. Het is wrang, maar soms is een klein risico op neurologische schade minder ernstig dan het risico op massale voedseltekorten of dodelijke infectieziekten.

Van den Berg benadrukt dat deze realiteit meegewogen moet worden in elk moreel oordeel over pesticiden. Wat wij als “gevaarlijk” bestempelen, is elders simpelweg noodzakelijk om te overleven.

Tot slot: voorbij de mythe, op weg naar volwassen keuzes

Het debat over biologisch eten is vaak zwart-wit, maar de werkelijkheid is veel complexer. Voor gezonde volwassenen is gangbare voeding veilig, en biologisch eten maakt je niet automatisch gezonder of ouder. De echte uitdagingen liggen in de bescherming van kwetsbare groepen, de gezondheid van boeren en omwonenden, en de ecologische impact op natuurgebieden. Daarnaast moeten we de mondiale context blijven zien, waarin pesticiden vaak letterlijk levens redden.

Biologisch eten is dus geen wondermiddel, maar het kan wel degelijk bijdragen aan een beter en stabieler ecosysteem. Het is minder een kwestie van persoonlijke gezondheid dan van welbegrepen eigenbelang — een collectieve keuze voor een gezondere maatschappelijke en ecologische omgeving. Wie dat begrijpt, komt tot een veel volwassener en eerlijker gesprek over voedsel, landbouw en de rol van chemie in onze samenleving.

Leave a comment